The Mennonite Preacher François Adriaan van der Kemp’s Sermon on the American Revolution as a Model for the Dutch (Feb. 1782)

In America the Sun of Salvation has risen, which will shine its rays upon us provided we so desire. Only America can revive our Trade and our Shipping…. America provides us again, if we dare look at it, a striking proof of how Righteousness exalteth a nation: but sin is a reproach to any people. America can teach us how to resist the degeneration of National Character, how to check the corruption of morals, how to prevent bribery, how to choke off the seeds of tyranny and restore moribund Liberty to health.

Post updated: Nov. 2021 (new reference added; and the original Dutch sermon is included below in full)

The quotation above is an English translation of a passage from François Adriaan van der Kemp’s prayer day sermon of 27 February 1782 (sermon 11 from Elftal Kerkelycke Redevoeringen [11 Sermons]). The original passage reads:

In America is de Heilzon opgedaegd, welke ons ook zal bestraelen, indien wy willen: America alleen kan onzen Koophandel, onze Zeevaert doen herleven: America kan onze Fabrieken op nieuw doen bloeijen, en ons LEYDEN herstellen in zynen voorigen luister. America levert ons op nieuw, indien wy ons zelven niet durven beschouwen, een spreekend bewys op, hoe de Gerechtigheid een Volk verhoogt en de Zonde de schandvlek is der Nation. America kan ons leeren, hoe de verbastering van het Volkscharacter tegen te gaen, het bederf der zeden te stuiten, de omkooping te weeren, de zaeden der dwingelandy te verslikken, en de zieltogende Vryheid in gezondheid te herstellen.

I’m highlighting the quotation for at least two reasons. First, it gives me a chance to point to the release of the Bloomsbury Encyclopedia of the American Enlightenment, edited by my Brock University colleague Mark Spencer; I authored the article in the Encyclopedia on van der Kemp (available in draft form at this site [https://dutchdissenters.net/wp/2019/03/francois-adriaan-van-der-kemp/]). Secondly, it also allows me to highlight a good dissertation by Peter van Cleave; the translation above is from his work.

The quotation is cited again and again in studies of van der Kemp and the Dutch Patriot Movement of the 1780s. Here is a list of works that include variations on the quotation:

 

What follows is a transcription of the complete sermons in Dutch. I have put some text in bold.

* * *

REDEVOERING, OP DEN BIDDAG, 27. Febr. 1782.

 

Jer. XXII, 29.

O Land, land, land! Hoort des HEEREN voort:

Het dient niet weinig ter opheldering der geschiedenissen, zo des Bibels als des Joodschen Volks, dat de Almachtige deszelvs bizondere Beschermgod en Regeerer waere; door het welk veele, anderzints onoplosselyke, zwarigheden, worden weggenomen. In dezen zin, te weten, met betrekking tot het Staetsbestuur, was het ook, by uitstekenheid, dat God aen Israël zyne rechten en instellingen bekend gemaekt had, het geen hy niet deed aen andere volken.

 

Hy was de Koning, het waerelds Opperhoofd der Kinderen Jacobs, derzelver Leider, Vader! maer geenzints derzelver willekeurige Dwingeland, of schrik inboezemende alleen Regeerer: Neen, de Godheid wilde wel die rechten des Menschdoms zelvs eerbiedigen, ter welker bewaring hy de menschen oorsprongelyk

 

|224 [222?]| bekwaem maekte. Hy vestigde der Jooden Staetsgesteldheid op de zuiverste Republikainsche beginselen, willigde hun, in zynen toorn, een Koning in, toen Zy dezelve moede waren herstelde hun, genadig, op nieuws, in Dezelve na eene langduurige gevangenis, liet hun eindelyk aen hunne verkeerdheid over, en verspreide hun over de geheele aerde, toen zy, ‘t uitvaegzel der Volken geworden, zo laeg waren gezonken, dat byde omkeering van hunnen staet dertig Joden voor éénen Zilverling verkogt werden —-

In alle zyne wetten, in alle zyne inzettingen bedoelde God het geluk des gantschen Volks, der bizondere perzoonen, zo veel zulks met het eerste bestaenbaer waere, en liet niets onbeproefd, om hun een levendig bezef van de waer dy dier voorrechten, hun te beurt gevallen, inteboezemen. Zyne weldaeden waren menigvuldig , dierbaer zyne zegeningen, wonderbaerlyk zyne verlossingen, talryk de afweeringen van dreigende rampen, en de tugtigingen zelvs, met welke hy hun tugtigde, dienden ter bereiking van dit zelvde heilzaem einde.

Niets bleef er overig, toen alles vruchteloos was aengewend, om dit ondankbaer Volk des geluks te doen deelachtig worden , niets dan deszelvs verderf te voltooijen , daer zy het wilden, ten spiegel der volgende geflagten, daer

 

|225? [?]| voor ons ten spiegel, indien wy niet liever ons aengezicht van denzelven wenden, en, al lagchende, van die gevaerlyke steilte, op welke wy ons bevinden, willen nederstorten, dan ons walgelyk evenbeeld bezichtigen.

Reeds lange waren op ons de woorden toepasselyk (a) door den dichterlyken Jesaias eertyds den inwooneren van Jerusalem toegeroepen. “Gy inwoonders (van Nederland) oordeelt tusschen my en mynen wyngaerd, wat is er meer te doen aen mynen wyngaerd, het welk ik aen hem niet gedaen hebbe? Waarom hebbe ik verwagt, dat hy goede druiven zoude voortbrengen, en hy heeft wilde voortgebragt? Nu dan, ik zal U bekend maeken, wat ik met mynen wyngaerd doen zal: ik zal zynen tuin wegnemen, op dat hy zy tot afweidinge, zynen muur zal ik verbreken, op dat hy zy tot vertredinge.” Dit vonnis M. V. zo ik vreeze, is reeds over ons uitgesprooken; de uitvoering staet voor de deure; de toebereidzelen worden vervaerdigd; het werkgereedschap gescherpt; en, echter blyven wy ongevoelig en roepen vreede zonder gevaer. O Land, land, land! Hoort des HEEREN woord.

Bevreemd het U, Myn Vrienden, dat ik deze

 

|226| weeklage op dezen dag verheffe, daer de duisternis ons van rondsom omcingelt? Hoe trouwens! kan my uwe bevreemdinge verwonderen, die Gy ongevoelig zyt gebleven voor de zegeningen des Almachtigen; op welker harten deszelvs oordeelen minder indruks nalieten, zo dra zy opgeheven waren of verminderd, dan een schip op de baeren der Zee; die U onbezonnen in de dartele vrolykheid verlustigt, terwyl de muuren uwer wooningen kraeken, waggelen, en U en uw kroost dreigen te verpletten.

Onzinnigen! Waent gy door uwe onverschilligheid den aert der dingen te veranderen, of het verderf te ontvlieden, het welk de Almachtige schiep voorden versmaeder zyner gunsten? Ik zegge het U, zo waerachtig als de Heere leeft, uw lagchen zal in geween worden veranderd, en uwe kindskinderen zullen de smarten en jammeren nog inoogsten, welker waschdom Gy en uwe Vaderen hebt bevorderd, toen gy derzelver pas ontwikkelde zaeden nog hadt kunnen verstikken.

Het is niet de onzichtbre hand van een magtig Wezen, die U ten verderve sleept: Dit Wezen deed alles ten uwen nutte zameloopen. Het is niet de aert, de ligging des gronds, welken gy bewoont, nog andere omstandigheden, welke meer of min op ‘t Character, op ‘t geluk des

 

|227| Volks invloed hebben; alle deze vereenigen zich tot uw heil: Maer Gy, alleen, Nederlanders! Gy zyt de bewerkers, de Scheppers uwer eigene rampen.

Het is geen ingebeeld gevaer, het welk ik maele, maer zeker, zo zeker byna als de uure des doods; en het tydstip, misschien, is reeds opgedaegd, dat de Almagt alleen het zelve van onze hoofden zal kunnen afweeren, of voor een wyl verwyderen en — myne kommervolle voorspelligen logenstraffen.

Ik zoude U kunnen omleiden in de geschiedenissen van het Joodsche Volk: Ik zoude U het zelve in zoortgelyke omstandigheden — onder hunne door God gewraekte Koningen — kunnen vertoonen, en diezelfde of zoortgelyke middelen aenwyzen, welke toen, gelyk nu, gebezigd werden, om het Volk in den slaep te wiegen, keurde ik niet deze geneesmiddelen te krachteloos ter wegneming van zulk eene allergevaerlykst verouderde kwaele: Gave God! dat ik de breuke van myn VADERLAND kon heelen, door dezelve te doen bloeden: Volgaerne zoude ik my der eerste verwytingen getroosten, welke de ontvangene smart mynen lydenden Landgenoot ontwrong, in het vooruitzicht de dankbetuigingen, door welke deze zouden worden vervangen.

Ik zal U Neerlands toestand schetzen,

 

|228| De Algoedheid verhoede genadig, dat ik my ooit op de bevestigde waerheid myner gezegden behoeve te beroepen!

Van voor de wording dezer Republiek scheen de Godheid dit oord der Vryheid tot eene wyk en woonplaetse te hebben verordend. De natuur des gronds, de ligging der streeke, der inwooneren zeden en geaertheid, de welvaert zelvs van andere Gewesten, scheenen by den Vader der Menschen om deze gunst voor deze Landen te smeeken. Eerst moesten zy, onder het prangend juk der dienstbaerheid gekromd, voor eenen nietigen aerdworm bukken — knielen; eerst moesten zy ’t stof lekken, over ‘t welk deeze was voortgekropen, en dan nog hem voor deze gunste danken — zegenen ; eerst moesten alle Wetten en Vryheden geschonden, eerst moesten hunne aengeboorne rechten verkragt en vertrapt en derzelver voorige Bezitters gehoond en beschimpt worden, om hun een diep gevoel van het schandelyke der slaverny voor het Meesterstuk van Gods vingeren in te drukken, een levendig bezef hunner oorsprongelyke waerdigheid te verleenen, en eene onbedwingelyke zugt naer de Vryheid en onafhangelykheid inteboezemen. —-

Toen werden alle de raden opgewonden; toen geraekte het gantsche staetkundig werktuig in

 

|229| beweeging; de veerkragt van het Volk werdt met die van elk ingezeten verdubbeld: De grootste Characters, welke geëerbiedigd zullen worden, wanneer dit Land geen Land, dit Volk geen Volk meer zyn zal, werden gevormd — ontzwagteld. BREDERODE en ORANGE, EGMOND en HOORNE, traden, met eene reeks van andere niet min aenzienelyke Helden, in NEDERLAND te voorschyn.

Dezen, door de Godheid, als middelen, en niet als oorzaeken, ter redding aengewezen, door Nederlands Volk tot zyne Leiders verkoren, stelden zich voor het zelve moedig in de bres, en trotsten de gloeijende wraeke des Spaenschen Dwingelands, zonder dat in hun het denkbeeld opkwaeme, dat het gewrocht hunner pogingen niets minder dan eene REPUBLIEK zoude wezen. De meesten waren afkeerig van het denkbeeld, om van HEER te veranderen; de meesten waren meer wars van den Dwingeland dan wel der dwingelandye. De stoute gedagte, om eenen Vryen Staet te vestigen, kon by weinigen ingang vinden; en nog geringer was derzulken getal, welken, door geen verkeerd begrepen eigen-belang te rug gehouden, moeds en braefheids genoeg hadden, om dezelve werkstellig te maeken: ORANGE zelvs liet NIMMER zulke eene neiging blyken.

 

|230| Wanneer men nu in het oge houdt, hoe schielyk de voornaemste hoofden afgesneden, hoe schielyk de zaeden van tweedragt wyd en zyd verspreid werden, met welke tegenheden en beletzelen men, zo buiten als binnen, worstelen, welken gedugten vyand men het hoofd moest bieden; wanneer men den wonderbaeren zamenloop der dingen van die tyden gadeslaet, dan wordt men tot de belydenis gedrongen, dit is van den Heere geschied, des ‘s menschen bereik te boven.

Hoe klaerblykelyk dit elke welgestelde ziele voorkome; met welke eene onweerstaenbaere kragt deze waerheid op elks gemoed moest werken, wien het water tot aen de lippen was geklommen, sloot egter Neerlands Volk al vroeg en ore en hart voor dezelve. In den aenvang, misschien , door valschen waen misleid, zyner waere belangens niet genoeg kundig, week ‘t af van den weg, op welken het de Godheid plaetste; versmaedde derzelve dierbaersten zegen, en stond gereed, om HEM, die zyne rechten hadt helpen verdedigen, in staet te stellen, om dezelve te krenken, ware Hy niet afgesneden door de moordaedige hand eens misleiden Dweepers.

De gedagtenis der dienstbaerheid, welker kentekenen veelen nog met zich omdroegen, was uit der meesten geheugen byna uitgewischt,

 

|231| Des Hemels gunstbewyzen werden al schielyk aengezien als dubbel-verdiende belooningen, zonder dat men zich benaerstigde, om zich derzelver waerdig te maeken, of geneigd toonde, om anderen, die eenen even gegronden eisch op die voorrechten hadden, in dezelve te doen deelen. Eene vadzige traegheid en onverschilligheid verhinderden het eerste; eene bedorvene zelvsliefde en de spoorlooze zugt, om te gebieden hielden het laetste.

In hunne ondernemingen gelukkig, gelukkig in hunne verrichtingen in den kryg tegens den magtigilen Vorst der Waereld, steunden zy, in plaets van, overeenkomstig met Gods alwyze bedoelinge, hun voordeel te doen met de zeldzaeme oorlogs-deugden der Helden van ORANGE, in plaets van Dezer loffelyke verrichtingen ten algemeenen nut tedoen gedyen, en Hun der onwaerdeerlyke voorrechten van VRYE ONAFHANGELYKE BURGERS te doen deelachtig blyven, geheel op eenen vleeschelyken arm, op eenen rietstaf, die hun de hand moest doorbooren.

Zy steunden op denzelven, schoon zy hem zagen buigen en krommen als eene bedriegelyke booge, als niet opgewassen voor eenen last, dien de Almagt alleen kon torssen, verloren inmiddels den God huns heils uit het oge en stelden op dien staf hun geheel vertrouwen, hoe dikwerf

 

|232| zy in ‘t zelve waren te leurgesteld, of hun zulks tot inkeer bragte; even als die van Israël op de wagenen en Ruiteren van Egypte, welken hun vervolgens met derzelver Afgoden besmetteden.

‘T kon met baten, dat God Mannen verwekte, welken aen Neerlands Volk deszelvs rechten ontvouwden. ‘T kon niet baten, dat Dezen aen deszelvs Inwooners de voordeelen schetsten, welke de Algoedheid voor hun schikte, indien zy naer haere stemme hoorden. ‘T kon niet baten, dat men hun de onheilen, welke hun dreigden, maelde; zy scheenen van het aengeboden goed te walgen en deeden geene pogingen, om hunne harten, om hunne hoofden te verbeteren.

De zegeningen en rampen maekten op hun weinig meer indruks, dan voorheen op Israël: Twemaelen hadt hun de Algoedheid op den weg te rug gebragt, op welken zy hun in den aenvang plaetste, en twemaelen keerden zy dit gunstbewys tegens zich zelven. De Volksdeugden verdweenen ongemerkt, de veerkragt verflaeuwde, de liefde des Vaderlands werdt verstikt in der meesten boezems, en de altaeren, welken nog voor de Vryheid en goede trouwe rookten, stonden eerlang gewyd te worden aen de hebzugt, de omkooping, de vleijerye.

Waent niet, Mede-Burgers, dat de voordeelen, aen ons Vaderland ten deele gevallen, alleen bestaen,

 

|233| in de beschouwing, neen gewisselyk: dit zoude ons eenigzints verschoonen.

Wy, Landgenoten! wy plukken de vruchten van die zegeningen, welke onze Vaderen in zulk eene ruime maete ten deele vielen.

De Vryheid in den Godsdienst en in den Burgerstaet, de handhaving van der Ingezetenen Vryheden en Rechten, en ‘t ongestoord genot van elks bezittingen lokte de blyde welvaert in deze Landen.

De Vreemdelingen zakten met geheele schoolen af naer deze Gewesten, en verrykten dezelven met hunne nyverheid en kunsten. Der Vorsten onverdraegzaemheid en dwingelandye verplaetsten het aenzienlykst deel des Koophandels en der Fabrieken in ons Vaderland, in deze Stad onzer Inwooning. Onze Scheepen bedekten den ruimen waterplas, en voerden de schatten van het Oosten en het Westen naer deze streeke.

Ons Vaderland werdt de Voedster der Geleerdheid, de voorraedschuur, de betaelplaets van Europe, en het verblyf des Overvloeds. Vorsten bogen hunne kniën voor ons Vaderland: Koningen smeekten om deszelvs vriendschap, en de magtigste Ryken dongen om stryd naer deszelvs verbintenis: jae, de geheele Waereld zoude het zelve geëerbiedigd, deszelvs Zoonen geroemd en bewonderd, dezen aen anderen ten

 

|234| voorbeeld aengeprezen, en in hunnen lof te verbreiden, den Allerhoogsten verheerlykt hebben; — indien zy alle die gunsten met dankbaerheid erkend hadden. —-

Hoe grootsch, hoe luisterryk deze vooruitzichten, hoe overvloedig de stof tot dankbaerheid, hoe krachtig de aenspooring ter verbetering van dezen Landaert waren, sloeg hy echter dit alles luttel gade, en weigerde het ore te leenen aen de oordeelen des Almagtigen. Ook deze heeft God gebezigd om Neerlands Volk tot inkeer te brengen, zonder dat het zich beterde, daer ‘t in tegendeel zynen weg hoe langs hoe meer verdierf, en de eene ongerechtigheid met de andere koppelde, tot dat het tot die Iaegte was gezonken, in welke wy ons nu, ten spot der Volken, bevinden.

Dan eens hebben de overstroomingen geheele steeden verwoest, dan eens woedde de veepest onder onze runderen, dan eens blaekte alles door het vuur des Burgertwists, dan weder strekte een magtig Nagebuur dit Volk ten geessel. Onze dwaesheid deed ons onze vrinden in vyanden herscheppen en by hun heil zoeken, die op ons verderf loerden, met onze vreeze lachten, en in onzen ondergang hun welvaert zogten, vonden: en dezen noemden wy onzen BOND- EN GELOOFS-GENOOT, om dat, misschien , zyne ondeugden zeer naby kwaemen

 

|235| aen de onzen, of dat wy troost vonden in een deelgenoot te hebben in onzen ondergang.

Zo lang ‘t Volks character niet geheel is verloren, zo lang het Volk zyne veerkragt behoudt, zo lang de liefde tot het Vaderland in der meesten boezem gloeit, zo lang de deugd en Godsvrucht der meesten harten bezielen, koomt men zulke rampen eerlang te boven: maer, zo dra men de eerste moet derven, en de liefde tot het Vaderland misdaedig, strafschuldig wordt geoordeeld, zo dra de deugd en Godsvrucht tot schande beginnen te strekken, en de ondeugden den weg tot de verheffing baenen, dan naderen wy die vreezelyke steilte, op welke wy nu staen te waggelen.

In zulken toestand, worden wy door de Engelschen aengerand, die, hoe trouwlooslyk zy te vooren met ons handelden, gelyk wy by een andere gelegenheid zagen (a), zich nu omtrent Neerlands Volk gedragen, als of het ophield een Volk te wezen: En, deze trotse vyand vindt zyne voorspraeken, zyne verdedigers in het hart van Nederland! Behoeve ik wel iet meer bytebrengen, om ‘t toppunt des bederft en der verbastering aen te wyzen, het welk wy bereikt hebben? Ik zoude ook hierin berusten,

 

(a) Op den Bededag des jaers 1781.

 

|236| indien myn plicht niet vorderde, om Neerlands toestand nog wat naekter open te leggen.

O Land, Land, Land, hoort des Heeren woord; de byl is reeds opgeheven, het verderf staet ons voor de deure; wy zyn, onherstelbaer, verlooren, zonder eene spoedige verbetering.

Het trouwloos Engeland heeft de plechtigste verbonden, euvelmoedig, geschonden, van welke het eerst de voordeelen had getrokken; onzen koophandel en scheepvaert de treffendste slagen toegebragt, onze schepen uitgeplunderd, en de schepelingen deerlyk mishandeld.

Het bondbreukig Engeland heeft ons, zonder eenige rede, beoorloogd, onze Volkplantingen verraederlyk aengetast, vermeesterd, aenzienelyke Kooplieden doen vallen, en der schamele gemeente het brood uit de mond gerukt.

Dus verre echter heeft de arm des Allerhoogsten ons en ons lieve Vaderland goedgunstig bewaerd. De arm des Allerhoogsten heeft voor ons gestreden; op dien roemryken VYFDEN AUGUSTUS, het beginsel onzer wapenen, boven verwagting, gezegend; en de verderfvolle voornemens der trouwloosen veriedeld. Dit vorderde niet alleen dankbaerheid, maer dit ook hadt elk Nederlander moeten aenspooren, om op dien zelvden voet te werk te gaen, zyne rechten kloekhartig te verdedigen, en de voetstappen dier Helden te drukken, ten einde het

 

|237| zinkend Vaderland te redden , nu het nog de aengenaeme tyd, nu het nog de dag is der zaligheid. —-

Het verraederlyk Engeland heeft ons Gemeenebest naer den hart-ader gestoken; de onzalige twisten, door zyne vrinden gestookt, listig aengekweekt; en eenen VADER DES VADERLANDS (a) ter straffe gevorderd. En dit Mede-Burgers! hebben wy aengehoord, als of wy Hem niet kenden — en dit hebben wy verdragen, zonder een blyk te toonen van ons misnoegen! Hy trouwens! was het, wien men durfde beschuldigen, schoon Hy voor het welzyn van ons VADERLAND waekte en den last zyner Meesters getrouwelyk volvoerde! Hy was het, dien men uitkipte voor het doel eener bloedige wraeke. En wat ging ons dat aen, Myne Vrienden! Wat gaet ons dat aen, of onze buurman sneeve? Wy alleen kunnen het niet veranderen; en het zal onzen tyd wel uithouden, Onzinnigen! de tyd nadert, dat uwe traenen vermengd zullen worden met die uwer Mede-Burgers. De ure koomt, in welke Gy en uwe Kinderen zult deelen in de algemeene rampen, in welke de uwe door den dubbel-verdienden vloek verzwaerd zullen worden,

 

(a) F. E. van BERCKEL, Pensionaris der Stad AMSTERDAM.

 

|238| met welken Gy door hun zult worden beladen!

Hoe laeg zyn wy gezonken, Myne Vrinden! Beroofd van een gedeelte onzer bezittingen, moeten wy de bewaring der sleutels van het Oost en West aen onze Vrienden betrouwen; terwyl duizende gewapende Huurlingen, werkeloos, rondom ons waeren, de verslagenheid vergrooten, en ons tot een aenhoudend verwyt onzer lafhartigheid strekken; daer onze dappere Voorvaderen, ook dan, zich zelven verdedigden, wanneer zy geweldig werden aengetast: Maer hoe dwaele ik Mede-Burgers! Wy betalen die Huurlingen, om voor ons te waken, om onze goederen, onze waerdste panden, voor ons te bewaren; die zorg rust op hunne schouderen: Waerom zouden wy ons bekommeren daer wy, veilig, in derzelver schaduwe rusten? Weg dan kommer-volle vreeze, alleen voor den jaloerschen Gemeenebest-gezinden geschaepen! Zy immers, welken wy ter onzer verdediging riepen, zullen ons niet kwellen, ontrusten; zy, welken wy met den dolk, ter onzer bescherming, wapenden, zullen ons dezen niet in de slaep in het harte wringen!

Midden in het grootst gevaer bewaren wy diezelfde ongevoeligheid en zorgeloosheid, en vertoonen eene grootere gerustheid, naer maete wy spoediger ten verderve snellen; Gelyk het

 

|239| geschied is, in de dage Noe, alzo zal ‘t ook geschieden met ons VADERLAND; zy aten, zy dronken, zy namen ten huwelyk, en werden ten huwelyk gegeven, tot op den dag, op welken Noë in de ark ging, en de Zondvloed kwam, en verdierf ze allen. Gelyk het geschied is in de dagen Lots, alzo zal het ons geschieden, zy kogten en verkogten, bouwden en planten, tot zy allen werden verdorven.

Gelooft my, Waerde Landgenooten! het gevaer is dreigende. Laeten de rampen, welke ons dringen, drukken, dien invloed hebben op onze harten, welken de zegeningen, de oordeelen des Allerhoogsten misten. De val van ons Vaderland is byna onvermydelyk, indien wy niet van maetregelen veranderen, en deszelfs ondergang moet den ondergang van allen met zich steepen. Is ‘er dan geen vonkje Vaderlandsliefde overgebleven in uwe boezems? hebt Gy dan de zugt voor uw eigen welzyn, voor het welzyn uwer kinderen geheel uitgedoovd, zo dat niets ze uit die zorgeloosheid kan doen ontwaken? wat dan blyft ‘er overig, dan uwen tuin weg te nemen, op dat hy zy tot afsnydinge, en uwen muur te verbreeken, op dat hy zy tot vertredinge; dan dat deze Landen , der verwoestinge op nieuw ten prooi gegeven, door de wateren weder verzwolgen uit welke zy waren opgerezen, en onze naem uitgewischt worde uit de lyst der Volken. —-

 

|240| Het gemeen welzyn is een harsenschim geworden, het eigen-belang dryft boven, terwyl alles wordt opgeofferd aen de zugt voor eigene grootheid. Indien men op de beledigingen en mishandelingen van Neerlands Volk het oge vestigt, indien men de werkeloosheid gadeslaet, indien men overweegt, hoe straffeloos eed en plicht wordt geschonden, dan zoude men beginnen te twyffelen, of ‘s Lands Vaderen het roer der Regeering niet uit de handen ware gewrongen; en gave God! dat niemand van dit euvel zwanger ging!

Eene diepe ongevoeligheid omtrent de hoonende behandelingen, welke ons Vaderland moet dulden; onverschilligheid omtrent den Nationalen roem onder de Volken van Europe; onverschilligheid omtrent de rechten en vryheden zo van Neerlands Ingezetenen in het gemeen als van elk hunner in het bizonder; onverschilligheid, of men eene bete broods, met de traenen onzer medelyders doorweekt, ons door den Dwingeland smaedelyk toegeworpen, ete, of als een VRYMAN leve —— en in zyne Kinderen, edle Wezens —— Gods beeldenis waerdig —— weldoeners des menschelyken geslagte, of vuige slaeven —— werktuigen der Heerschzugt — kweeke; alle ongelukkige tekenen van een verzwakt en naer zynen ondergang hellend Volk! hebben by

 

|[239?] 241| ons de overhand genomen: — wy — wy en niet het Oorlog zyn de bewerkers onzer eigene rampen, de bewerkers van onzen val.

Er zyn echter nog middelen over, om ‘t verderf te ontvlieden; het is nog tyd om te rug te treeden, hoewel er maer ééne schreede is tusschen ons en de dood. O Land, land, land! hoort dan des Heeren woord: De laetste waerschuuwing is gegeven; de Algoedheid heeft niets onbeproefd willen laten om ons te behouden.

In America is de Heilzon opgedaegd, welke ons ook zal bestraelen, indien wy willen: America alleen kan onzen Koophandel, onze Zeevaert doen herleven: America kan onze Fabrieken op nieuw doen bloeijen, en ons LEYDEN herstellen in zynen voorigen luister. America levert ons op nieuw, indien wy ons zelven niet durven beschouwen, een spreekend bewys op, hoe de Gerechtigheid een Volk verhoogt en de Zonde de schandvlek is der Nation. America kan ons leeren, hoe de verbastering van het Volkscharacter tegen te gaen, het bederf der zeden te stuiten, de omkooping te weeren, de zaeden der dwingelandy te verslikken, en de zieltogende Vryheid in gezondheid te herstellen.

America is door het Wezen aller wezens verordend, om Neerlands laetste Boet-Prediker te wezen: America is verordend, om de leemten

 

|240!!| van Neerlands Volk te heelen, indien ‘t derzelver voetstappen wil drukken; indien ‘t zich wil bekeeren en leven. Eene vernieuwde deugds betrachting, eene vuurige, eene mannelyke Godsvrucht, en eene onbezwekene verkleevdheidaen alles wat billyk is en rechtvaerdig, moeten op nieuw der Nederlanderen versierzelen worden. Eene warme Vaderlands-liefde, eene onbedwingelyke zugt voor de Vryheid en onafhangelykheid van ons Vaderland, eene hartelyke afkeer van alle slaevsche onderwerping en lydelyke gehoorzaemheid, eene jaloersche verkleevdheid aen de geringste onzer Burgerlyke en Godsdienstige rechten, en derzelver kloekhartige verdediging tegens elk en een iegelyk, die dezelve belaegde of wilde roven, moeten het deel weer worden van elk van Neerlands Ingezetenen. —-

In dezen … [?] is de onzydigheid misdaadig. Door stil te zitten begunstigt men de Vyanden der Deugd, der Godsvrucht, der Vryheid; door stil te zitten moedigt men den onverlaet aen om in zyne verkeerdheid te volharden, die zich tot het goede bepaeld zoude hebben, indien hy vroegtydig tegenstand ontmoet had. Zo dra wy ons des naems van vrye Nederlanders waerdig trachten te draegen, en de deugd en Godsvrucht den waggelenden throon der Vryheid schraegen, zal de Algoede Vader, die het licht

 

|241| door de dikste duisternis kan heen doen breeken, onze pogingen zegenen, met ons ten stryde trekken, onze wapenen de verwinning schenken, ons over onze haeteren doen zegepraelen en ons heil bevestigen; en dan zal Nederland voor Europe wezen, het geen thans America is voor de nieuwe Waereld.

Ziet daer de Middelen, M. B! om het Vaderland te redden, om uwe huisgezinnen te doen bloeijen, en de welvaert in dezelven te bevestigen. Laet den moed niet zakken: Hoe hagchelyk, hoe allergevaerlykst onze toestand zy, is die niet geheel hoopeloos: Al is het water aen de lippen gekomen, kan en zal ons de Algoedheid redden, indien wy van de aengewezene middelen gebruik willen maeken: En wie zal tegen ons zyn, indien God onze helper is? Der Burgeren Deugd en Godsvrucht, der Burger en Vaderlandsliefde zal de Overheid dwingen hun te volgen, indien zy hun niet is voorgegaen.

Der Burgeren heldenmoed zal denzelven in de VADEREN DES VADERLANDS versterken, en dezen alles, alles doen wagen, om hunner Broederen wille.

Schept moed, M. B! toont uwe onderwerping, uwe dankbaerheid aen het beste Wezen door het opvolgen zyner beveelen: Schept moed,

 

|242| M. B! gordt uwe lendenen met kloekhartigheid, brengt alles toe ter handhaving der Vryheid, doet uwe liefde voor het Vaderland kenbaer worden in uwe daeden: Schept moed; leent het ore aen Gods roepende stemme; eerbiedigt uwe braeve Burger-Vaderen: Zy waeken voor uw welzyn; zy verdedigen uwe rechten, zy tarten de gevaeren, en durven den grimmige toorn eens onverzoenelyken vyands trotsen! Hun getal, hun iever, hun moed, hunne waekzaemheid klimt met den nood. Friesland is een land van Helden; andere Gewesten roemen de Hunnen; ons LEYDEN kent de Zynen. Hoe gaern wilde ik dezen U melden, vreesde ik niet hunne zedigheid te kwetzen; vertrouwde ik niet dat derzelver naemen in uwe harten als ingegrift waren: Uwe liefde, uwe dankbaerheid, uwe hoogachting, uwe medewerking met hunne oogmerken zy hunne belooning! —

Schept moed , M. B! eene gelukkige uitkomst zal uwe kloekmoedige pogingen bekroonen! Nog een enkel ogenblik M. Vrienden! eer gy te rug keert naer uwe wooningen: De goedkeuring van uw gewisse, de goedkeuring der waereld, de goedkeuring der Godheid, en de gloeiende dankbaerheid der laetste gelukkige bewooners dezer Gewesten staen aen de eene, aen de andere zyde uw ondergang met den ondergang uwer huisgezinnen

 

|243| en geslagten, met den ondergang van allen, met den vloek van uwe kinderen en kindskinderen, met den vloek van allen, tot welke uw naem wordt overgebragt. Kiest tusschen het leven en den dood; bukt U voor den God der Vryheid, of kromt uwen nek onder het Juk. — In het laetste zal U het verderf, als een gewapend man den zorgelozen wandelaer, aengrypen en verdelgen; in het eerst zal God U ten beschermer strekken, en uw God zyn en blyven gelyk die van onze Vaderen; en dan zal uw licht voortbreken als de dageraed; dan zal uwe genezing snellyk uitspruiten; uwe gerechtigheid zal voor uw aengezicht heenen gaen; en de heerlykheid des Heeren zal uwe achterhoede wezen.

 

AMEN!